Stijn Baert, econoom en professor arbeidseconomie aan de Universiteit Gent, staat bekend om zijn onderzoek over thema’s zoals arbeidsmarktbeleid, werkloosheid, en de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Hij was een van de sprekers op onze outlook , waar ik hem enkele vragen kon stellen.
Vandaag is de arbeidsmarkt veel krapper dan in de jaren ‘80. Hoe komt het dat die krapte fluctueert doorheen de tijd? Heeft het te maken met de economische cyclus, of met structurele zaken zoals demografie, digitalisering, welvaart en mobiliteit?
“Die schommelingen hebben vooral te maken met lange-termijntrends. In de jaren ’80 hadden bedrijven veel keuze-mogelijkheden en moesten werknemers bijna vechten om een job te krijgen. Vandaag is het in veel sectoren omgekeerd, in de eerste plaats door de vergrijzing. Voor elke 100 mensen die de arbeidsmarkt verlaten, komen er maar 80 in de plaats. Om dat structureel tekort op te vangen, moet het beleid mensen stimuleren om langer te werken.”
In België, en vooral in Vlaanderen, is de arbeidsmarktkrapte nijpend. In vergelijking met andere regio’s is de verhouding tussen het aantal vacatures en het aantal werkzoekenden erg hoog. Betekent dat dat de Vlaamse economie sterker groeit of zijn Vlaamse werkzoekenden liever lui dan moe?
“Allereerst wil ik benadrukken dat dit geen typisch Vlaams probleem is: de krapte op de arbeidsmarkt is ook voelbaar in Brussel en Wallonië. ‘Liever lui dan moe’ vind ik sterk geformuleerd, want soms is een werkzoekende nu eenmaal niet geschikt voor een vacature. Maar sommigenzien het inderdaad niet zitten om een specifieke job uit te oefenen, terwijl anderen geen zin hebben om een opleiding te volgen. Dat vraagt om beleidsaanpassingen. Enerzijds moet de overheid werken aantrekkelijker maken. Neem bijvoorbeeld laaggeschoolde werklozen. Gaan zij aan het werk, dan zien ze slechts een inkomensstijging van ongeveer 7%, terwijl er verschillende kosten bij komen zoals kinderopvang. Voor hen is niet werken eigenlijk interessanter dan wél werken. Daarnaast is 18 à 19% van de Vlamingen inactief, wat neerkomt op bijna één op vijf van de 25- tot 64-jarigen. Zo wordt de vijver waaruit werkgevers moeten vissen natuurlijk erg klein.”
Wie zijn die mensen?
“Het gaat vooral over huismannen en -vrouwen, langdurig zieken en – zeer vaak – ontmoedigde werklozen, die ooit naar een job hebben gezocht maar het hebben opgegeven. Daarnaast is er een grote groep mensen die met vervroegd pensioen gaan. Zij moeten voldoende gestimuleerd worden om langer aan de slag te blijven.”
U verwijst steeds naar beleid en nooit naar natuurlijke mechanismen. Ik denk aan zelfregulering: kan een betere verloning voor knelpuntberoepen niet leiden tot meer instroom van werknemers?
“Ik heb het daar minder over omdat mijn onderzoek zich vooral richt op beleidsvraagstukken en de aanbevelingen die daaruit voortvloeien. Maar het klopt dat de markt voor een deel zelfregulerend is. Knelpuntberoepen houden doorgaans rekening met opleidingsniveau, waarbij de lonen hoger liggen dan bij niet-knelpuntberoepen. Die natuurlijke concurrentiemechanismes werken echter niet altijd. Ten eerste zijn mensen niet alleen geïnteresseerd in verloning. Uit ons onderzoek is namelijk gebleken dat Vlamingen vier aspecten belangrijk vinden in hun carrière: loon, jobinhoud, werk-privébalans en werkzekerheid.”
Misschien een ethisch onjuiste vraag, maar kunnen we werkzoekenden niet verplichten om knelpunt-beroepen in te vullen?
“Die vraag mag u zeker stellen. Uit ons onderzoek blijkt dat de overheid werkzoekenden beter moet begeleiden, zodat hun zoektocht naar werk minder vrijblijvend wordt. Daar is veel steun voor, inclusief het idee van verplichte gemeenschapsdienst en opleiding voor werkzoekenden. Binnen de groep werkzoekenden moeten we een onderscheid maken tussen kortdurende en langdurige werkloosheid. Het eerste is minder problematisch omdat die mensen al op zoek zijn naar een job. Het echte probleem ligt bij langdurige werkloosheid, want dat is een zichzelf versterkend proces. Werklozen raken gedemotiveerd en worden door werkgevers anders beoordeeld, wat de situatie nog erger maakt. Het is cruciaal om mensen snel genoeg weer aan het werk te krijgen, maar daar slagen we niet in. Dat vereist een hervorming van de werkloosheidsuitkeringen, waar bepaalde maatregelen ervoor kunnen zorgen dat mensen na drie tot zes maanden een duidelijke prikkel voelen om op zoek te gaan naar werk.”
Ik hoorde u zeggen dat 44% van de allochtoneninactief is. Hoe verklaart u dat?
“Dat is een complex vraagstuk waarover de meningen uiteenlopen. Volgens mij heeft het te maken met drie zaken. Ten eerste zijn mensen met een migratieachtergrond vaak minder hoog opgeleid. Wat ook een rol speelt, zijn de keuzes die mensen maken als gevolg van hun opleidingsniveau. Zo blijkt dat meisjes in Turkse en Marokkaanse gezinnen minder gestimuleerd worden om te studeren en de arbeidsmarkt op te gaan. De derde factor is de discriminatie op de arbeidsmarkt, die gelukkig lijkt af te nemen. Het is moeilijk te zeggen wat de hoofdreden is, maar het staat buiten kijf dat zich voor al die drie punten beleidsmaatregelen opdringen. Ik denk aan een aanpassing van de sociale zekerheid, want het is niet de bedoeling dat niet werken voor sommigen financieel interessanter is dan werken. Wat betreft het migratiebeleid, kijk ik naar een land als Denemarken: daar gaan mensen vooral naartoe om te werken en eventueel te studeren. Bij ons komen veel meer mensen binnen met een vluchtelingenstatus of voor gezinshereniging, waardoor ze minder snel op de arbeidsmarkt terechtkomen.”
Wat vindt u van het voorstel voor de werkweek van 32 uur van minister Paul Magnette (PS)?
“Waar ik het in dat voorstel moeilijk mee heb, is dat de minister pleit voor behoud van loon. Dat betekent meer kosten voor de bedrijven, wat zij zullen doorrekenen in hun prijzen. Dat kan hun internationale concurrentiepositie verzwakken, waardoor ze hun activiteiten moeten verminderen – of zelfs stopzetten – en mensen hun job zullen verliezen. Anderzijds begrijp ik dat mensen op een bepaald moment een stap terug willen zetten in hun carrière om op termijn langer te werken. Maar ik ben er niet van overtuigd dat de werkgever dat moet betalen. Zoals het Franse spreekwoord zegt: ‘on ne peut pas avoir le beurre, l’argent du beurre, et le cul de la laitière’. Vrij vertaald: je kan niet alles hebben, er moeten keuzes gemaakt worden.”
Kriebelt het bij u nooit om zelf in de politiek te gaan en mee beleid te voeren?
“Binnenlandse politiek is een van mijn grootste passies, samen met binnenlands voetbal. Ik verkies om daar vanaf de zijlijn naar te kijken, zonder er zelf deel van uit te maken. Ik ben overigens een ‘zwevende kiezer’: mijn stem kan alle kanten opgaan. Ik heb in het verleden al gestemd op Groen en N-VA, en alles wat daartussen ligt.”
blogpost over Vermogensbeheer
Reacties (1)